Skip to content

Iedere klas kent zijn eigen vertelstof, als ontwikkelingsstof voor de leeftijdsfase waarin de kinderen van die klas zijn.

 

In de kleuterklas vertellen we bakersprookjes uit het dagelijks leven. Dit komt tegemoet aan de natuurlijke drang om te luisteren en te praten. Taal met beweging is belangrijk en we laten dit terugkomen in bijvoorbeeld vertellen met gebaren en poppenkast.

 

In groep 3 vertellen we de sprookjes. Menselijke, sociale en geestelijke waarheden worden daarin op een uiterst concrete, beeldende manier gebracht, zonder (verstandelijke) uitleg of moralistische beoordeling.

 

De fabels, komen aan bod in groep 4, en gaan over dieren met menselijke eigenschappen: de sluwe vos, de wijze uil, de driftige stier, de koppige ezel, de trotse haan, de trouwe hond, het goedige schaap. Die eigenschappen proberen elkaar de loef af te steken. Fabels schetsen de menselijke ziel als een schouwtoneel van strijdige ‘animale’ begeerten. De kinderen herkennen daarvan iets bij zichzelf of bij anderen; fabels vertegenwoordigen onmiskenbaar een belangrijke kant van de (kinder-)ziel.

 

In groep 5 vertellen we de verhalen van het Oude Testament. De verhalen hebben een pedagogische bedoeling. Het kind in groep 5 is nog volger, die soms morrend en overtredend de grenzen wil verkennen. Confrontatie met en het op de proef stellen van de autoriteit waarin ze geloven is nodig om over de drempel naar een individueel bewustzijn te komen.

 

In groep 6 vertellen we de verhalen uit de Germaanse mythologie. De goden zijn aan allerlei twijfels onderhevig. Ze kunnen kiezen tussen goed en kwaad, in tegenstelling tot de goden in de vertelstof van groep 3 t/m 5. Deze spirituele verhalen beelden uit wat destijds met de mensheid is gebeurd en nu in de kinderziel van vierdeklassers wordt beleefd: het gevoel verdwijnt dat je bent opgenomen in een door wijsheid geleide, beschermende wereld. Je wordt teruggeworpen op jezelf.

 

Groep 7 behandelt de verhalen uit de Griekse mythologie. Zij gaan over een deels imaginaire en een deels fysieke werkelijkheid. De goden zijn ontmaskerd, de herinnering aan een geestelijke wereld wordt verdrongen door het abstracte denken, op de fysieke wereld gericht. En daar staat het kind in groep 7 middenin.

 

Ten slotte worden in groep 8 de verhalen uit de Romeinse tijd verteld. Zij sluiten aan op de belevingswereld van de 11- à 12-jarige. Het zelfbewuste individu immers stond in Rome op de voorgrond. Aan de afbakening van de rechten van de ene persoon ten opzichte van de andere werd toen voor het eerst veel aandacht besteed.

Back To Top